Ondanks een felle lentebui is het weerzien vrolijk. De fotosessie moet in de regen. Maar onder de oude kastanjebomen op het terrein van het RIVM in Bilthoven worden enthousiast paraplu’s doorgegeven, vestjes rechtgetrokken en al wat eerste herinneringen opgehaald.
Nienke van den Berg en Toos Waegemaekers (allebei arts Maatschappij en Gezondheid), en Carlijn van Driel (verpleegkundige Maatschappij en Gezondheid) kennen elkaar goed. In de coronajaren waren ze voor de GGD en de landelijke coronabestrijdingsorganisatie kartrekkers op het gebied van infectieziektebestrijding. Nienke: ‘Als je in zo’n intense periode met mensen hebt samengewerkt, dan schept dat een bijzondere band. Dat gaat niet snel over.’
Terugblikken op coronatijd
Een half uur later zit iedereen met verwaaid haar en een kop warme thee binnen aan een grote tafel. Het gesprek gaat – als vanzelf – naar het vak dat ze met elkaar delen: de infectieziektebestrijding. Uitgebreid blikken ze terug op hoe ze de coronatijd hebben ervaren en hoe het vak – na heel wat pieken en dalen – uit de crisis gekomen is. Maar ook hoe het allemaal is begonnen, zo eind 2019, begin 2020.
'Er scheen iets aan de hand te zijn'
Hoe was het eigenlijk vóór corona om in de infectieziektebestrijding te werken? Een rustig vak, lekker in de luwte?
Toos, resoluut: ‘Rustig is denk ik de verkeerde term. Wat we deden was weinig zichtbaar. Er was niemand die zich met ons bemoeide. In 2009 hadden we in Nederland te maken met de Mexicaanse griep en die kregen we binnen een half jaar onder controle. Daarna was het verdomd lastig om bij bestuurders enige urgentie voor infectieziekten te genereren. De verpleegkundigen handelen in ons vak altijd het grootste deel van de meldingen af. Samen konden we vóór corona ons werk redelijk in de luwte uitvoeren. Het gebeurde maar heel weinig dat een melding in de media kwam. Hooguit wanneer er een uitbraak was van hepatitis A op een school.’
Carlijn: ‘We hadden niet zoveel personeel voor infectieziekten, dus we hadden het hartstikke druk met het verwerken van de meldingen.’ Nienke vult aan: ‘Als een melding belangrijk of groot was, schreven we in Utrecht een bestuursrapportage. Ik denk dat dit maximaal één keer per maand gebeurde. En daar hoorden we nooit iets op terug. Toen ik bij een kleine GGD startte in de infectieziektebestrijding, heb ik zelfs wel eens gedacht: ‘Ik snap dat het nodig is om voorbereid te zijn op een uitbraak, maar hoe vul je hier je dagen mee?’We zijn er in ons vak soms goed in om alles tot in de puntjes te willen uitzoeken. Waar ligt dan de grens?’
Hebben jullie destijds voorzien dat er zo’n grote crisis zat aan te komen?
Toos: ‘Nee, niemand heeft dat voorzien. Ik was bij mijn GGD betrokken bij het oefenbeleid, dan speelden we af en toe iets na.’ Nienke: ‘Die oefeningen stopten altijd als het echt heel groot werd.’ Toos: ‘Inderdaad, de oefeningen waren gericht op de eerste opschaling. Weet je je ketenpartners te vinden? Bellen ze de GGD? Worden er preventiemaatregelen afgekondigd?’
Lagen er geen draaiboeken klaar met – bijvoorbeeld – de lessen die geleerd waren van de Mexicaanse griep?
‘Ja die waren er zeker,’ zegt Nienke meteen. ‘Maar corona paste niet in een draaiboek. Die draaiboeken zijn vaak zo specifiek. Om even terug te rekenen: het duurde 7 weken vanaf de eerste onrust in China tot de eerste patiënt in Nederland. In week 2 waren we intern wat opgeschaald als team. En in week 5 liep het ons al over de schoenen met allerlei vragen van huisartsen over het testen en over de opvang van mensen die terug werden gehaald uit Wuhan. Want die moesten twee weken in quarantaine.’
Er waren vragen over de financiële stromen. En eindeloos veel vragen over beschermingsmiddelen, vooral omdat die zo schaars waren. Dat hoorde misschien niet bij de GGD thuis, maar als huisartsen het niet weten, bellen ze de GGD. En dan hangen wij natuurlijk de telefoon niet op. Kortom, het ging alle kanten op en het was zo anders dan wat we gewend waren. Het was één grote improvisatie-oefening. Ik heb het draaiboek er geloof ik niet eens meer op nageslagen.’ Toos: ‘Omgaan met onzekerheden hoort ook bij ons vak. Een GGD-professional moet besluiten kunnen nemen in onzekere situaties, ook als de richtlijnen nog niet duidelijk zijn of als je nog niet alles weet. Daar selecteren we onze mensen op: dat je daar niet van wegloopt.
Je kunt bij een uitbraak van een infectieziekte niet zeggen: ‘Ik bel u over vier dagen terug.’ Dokters in het ziekenhuis doen aan diagnostiek, ze vogelen alles uit en daarna nemen ze een besluit. Wij moeten altijd een antwoord geven, want iemand heeft direct houvast nodig.’
'Corona paste niet in een draaiboek'
Wat herinneren jullie je nog van die eerste weken, wanneer ging corona echt leven?
‘Mijn eerste ‘contact’ met corona was nog in 2019 met de eerste internationale melding,’ vertelt Toos. ‘Er scheen iets aan de hand te zijn. Ik stond in een kamer en ik herinner me dat ik dacht: ‘Het zal wel.’ Want in 99,9% van de meldingen is drie dagen later de verwekker gevonden en is er niks aan de hand. Maar met corona werd het alleen maar groter en groter. Begin januari was duidelijk dat het echt anders was. Het OMT was voor het eerst bij elkaar geweest en ook in Nederland begon het een beetje te spelen.’
Nienke: ‘Bij mij ging het iets later leven. Begin februari zat ik met 15 infectieziektespecialisten in Parijs voor een project over het verbeteren van het infectieziekteonderwijs. In de drie dagen dat we bij elkaar waren, groeide de onrust. Een van de deelnemers werd teruggeroepen naar België om advies te geven aan het OMT daar. Toen merkten we het ongemak. Het tweede moment was een week of twee later. Ik had dienst in het weekend. Op zaterdag hadden we een auto gekocht, dat ging nog prima met de diensttelefoon mee. Maar op zondag moest ik ineens de hele dag thuisblijven, omdat ik continu gebeld werd.’
Carlijn: ‘Bij ons in Den Haag kwamen er op een gegeven moment zoveel telefoontjes binnen dat we tegen ons management hebben gezegd: ‘Dit is echt groot! We moeten hier iets mee, we kunnen het niet meer opvangen.’ Op vrijdagmiddag zaten we met de verpleegkundigen bij elkaar en hebben we een manager gebeld. Die was eigenlijk vrij, maar pakte het meteen op. Toen is er een crisisteam gekomen.’
In die beginfase stuurden de GGD’en testteams op pad als iemand in een risicogebied was geweest en luchtwegklachten en koorts had. Hoe was het om in zo’n team te zitten?
Carlijn laat even een stilte vallen: ‘Ik vond dat heel spannend. Het testen op corona was een taak van de verpleegkundigen. Maar zelf wisten we ook niet zoveel. We zagen beelden van mensen in China die in de gang van het ziekenhuis dood in een rolstoel zaten. Met dat beeld op mijn netvlies moest ik zelf mensen gaan testen. We gingen altijd met zijn tweeën op pad – met een eigen auto of in een taxi. We namen alle spullen mee en moesten ons dan in de gang bij iemand thuis omkleden. Er was een heel protocol: de een ging de test uitvoeren, de ander stond klaar met een potje waar het monster dan in moest. Ergens wilde ik het natuurlijk niet doen. Ik vond het ook eng vanwege mijn gezin, de kleinste was toen nog geen jaar. Ik wist dat er een risico was. Maar ik dacht ook: ‘Dit is nu onze taak.’ Ik had een sterk plichtsbesef.’
Corona werd massaal. En de GGD’en zetten heel veel extra personeel in. Toch was het logistiek niet te doen om iedereen thuis te testen en werden er landelijk teststraten opgezet. Was dat het begin van meer landelijke samenwerking?
Nienke: ‘Het heeft best lang geduurd voor duidelijk werd hoe belangrijk het was om de crisis landelijk op te pakken. In de allereerste fase waren we met de GGD Utrecht in no time gegroeid van een team van 25 medewerkers naar een coronabedrijf van – ik doe een gok – 100 medewerkers met daar nog mensen omheen. Er werden crisismanagers ingevlogen, organisatiedeskundigen en bestuurders. We hadden het allemaal razend druk.’
Carlijn: ‘We kregen vanuit de landelijke organisatie voor het bron- en contactonderzoek een relatiemanager. Ik vond het heel fijn om een sparringpartner te hebben. Alles moest vanaf toen meer centraal worden georganiseerd.’ Nienke: ‘Ja en dat is precies waar het om draaide: wij werden bij de GGD helemaal in de uitvoering getrokken. We werden overspoeld door werk en door vragen. Je moet je voorstellen: ik zat van half acht ’s ochtends tot half negen ’s avonds op de GGD en dan had ik nog steeds niet iedereen teruggebeld die mij die dag gebeld had. Ik was 60 uur per week brandjes aan het blussen. Het lukte ons als IZB-team niet om een stap achteruit te zetten en – los van de uitvoering – te bekijken wat er nodig was om de bestrijding goed te organiseren.
Dat verwijt ik mezelf achteraf. Wat ook niet meehielp: bij de GGD’en hebben we niet als natuurlijke reflex om naar de buurregio te kijken. We zijn gewend om de dingen zelf op te lossen. In een crisis wordt die reflex eigenlijk alleen maar versterkt, daardoor waren we soms 25 keer het wiel aan het uitvinden. Daarnaast denk ik dat GGD GHOR Nederland daar – zeker toen er meer landelijk opgezet werd – scherper op had kunnen sturen.’
Toos: ‘Bovendien ligt de verantwoordelijkheid voor infectieziektebestrijding lokaal, iedereen heeft zijn eigen toko. Er waren landelijke richtlijnen, maar elke GGD maakte zijn eigen werkinstructies voor de uitvoering.’
'Het is wel een leerschool geweest. Bij tijd en wijle zelfs een heel harde leerschool'
Toch zijn de landelijke organisatie en de GGD’en uiteindelijk naar elkaar gegroeid. Hoe ging dat dan precies?
Carlijn: ‘Ik kan me een overleg herinneren met de relatiemanager. Dat was niet mals. Ze pakte ons GGD’en echt als een strenge juf aan: en nu gaan jullie samenwerken en nu ga je kijken hoe je dit uniform kunt aanpakken. Het was niet leuk dat het werd gezegd, maar het was wel nodig om een stap te zetten.’ Nienke: ‘Voor mij persoonlijk geldt dat ik half juni 2020 met zwangerschapsverlof ben gegaan. Ik kon dus even uitzoomen. En als je afstand neemt van het regionale perspectief, snap je al snel dat het belangrijk is om zaken landelijk te regelen. Tijdens mijn verlof ben ik gebeld of ik landelijk iets wilde doen en ik dacht: ‘Dan kom ik misschien verder dan als ik regionaal blijf werken.’
Ik heb dus ja gezegd. Toen ik half oktober weer aan de slag ging, stond de landelijke coronabestrijdingsorganisatie er al op hoofdlijnen. Maar de landelijke organisatie moest echt een verbindende schakel worden tussen de GGD’en en LCI en tussen de GGD’en en VWS. Ik had als opdracht om te kijken waar het beter kon.’
Lukte dat samenwerken toen ook?
Toos: ‘Ja, deels is het goed gelukt. Infectieziektes bestrijden kun je niet alleen. Je hebt een netwerk nodig en dat is wat wij deden: we bouwden een netwerk.’
Nienke: ‘We hebben het gered op de informele lijnen. Als de informele contacten niet goed zijn, kom je nergens. Het grootste knelpunt was wel de mismatch tussen inhoud en organisatie. Ik geef een voorbeeld. Het is een aantal keren gebeurd dat een arts of verpleegkundige van een GGD aan LCI een verzoek deed om iets aan te passen in een richtlijn. LCI bekeek dit dan inhoudelijk en paste het indien nodig aan. Als wij dit dan gingen verwerken en een check deden bij de operationele lijn van de GGD’en, kregen we regelmatig te horen dat dit teveel impact had op de operatie. Soms zelfs van diezelfde GGD waar het verzoek vandaan kwam. Er werken heel veel goede mensen bij de GGD’en. Maar als er onderling niet goed gecommuniceerd wordt, dan krijg je dit.’
Carlijn: ‘De afstand tussen operatie en inhoudelijke lijn was inderdaad groot, ook fysiek. Wij zaten ergens op Ypenburg met een heleboel BCO-medewerkers. De artsen Maatschappij en Gezondheid zaten het grootste deel van de tijd in het centrum van Den Haag. Ik was één van de weinige IZB-professionals die bij de uitvoering van het bron- en contactonderzoek betrokken was. Verder waren het allemaal ingehuurde mensen. Dat wisselde natuurlijk sterk per GGD en het kwam natuurlijk óók doordat de coronaorganisatie zo groot was, maar in sommige regio’s was er nauwelijks contact.’
Op welke momenten was de samenwerking dan wel succesvol?
Nienke herinnert zich een mooi voorbeeld: ‘Wij zaten begin november 2021 met alle IZB-artsen bij de NVIB-tweedaagse, een congres van de beroepsvereniging van artsen.’ Toos: ‘Oh ja, ik was er toen niet bij, ik had corona.’
Nienke: ‘Het was in de tijd van de wekelijkse OMT-adviezen. De coronacijfers zagen er slecht uit. In het ergste scenario zouden we het binnen een paar weken niet meer redden om alle positief geteste mensen te bellen voor een BCO. Zelfs als we de lichtste versie van het BCO zouden doen. En verder opschalen was echt niet meer mogelijk.
De vraag was: ‘Wat moeten we doen als we niet meer iedereen kunnen bellen met een uitslag?’ We hebben toen in klein comité een – inhoudelijk simpel – idee bedacht voor prioritering. Gelukkig waren onze LCI-collega’s ook op het congres, dus die keken meteen mee. Daarna heb ik snel een paar collega’s uit het BCO-team gebeld en wat berekeningen laten doen. Lang verhaal kort: donderdagmiddag waren we gestart, vrijdagmiddag hadden we een conceptplan en dinsdag werd het voorstel besproken in het responsteam van de LCI, die ook voorbereidingen doet voor OMT. Zo zie je hoe belangrijk het is om korte lijnen te hebben en je collega’s zo nu en dan allemaal tegen te komen.’
Toos: ‘En dat je altijd vanuit een brede scope moet kijken, niet vanuit het perspectief van één GGD.’
Zijn jullie alles bij elkaar trots op wat er is bereikt?
Nienke: ‘Ja, ik ben er trots op dat we telkens weer enorm hebben opgeschaald. Als je ziet hoeveel testen we hebben afgenomen en hoeveel we gevaccineerd hebben. Het was soms met hangen en wurgen, maar de boel is nooit ingestort.’ Carlijn: ‘Met de mogelijkheden die we hadden, hebben we echt wel iets goeds neergezet. En de mogelijkheden waren beperkt. We werkten maar al te vaak met de rechterhand op onze rug.’
Toos: ‘Ik vind dat de GGD’en zich echt op de kaart hebben gezet, het was een hell of a job. En het vak infectieziektebestrijding bij de GGD staat meer op de kaart. Het is wel een leerschool geweest. Bij tijd en wijle zelfs een heel harde leerschool.’
'Zit ik in een film? Is dit een oefening?’ Ik kon bijna niet geloven dat het echt was'
En nu? Hoe staat de infectieziektebestrijding ervoor?
Nienke aarzelt even: ‘Daar heb ik een gespleten gevoel over. Veel professionals hebben de stap gezet naar een nieuwe plek waar ze tot hun recht zijn gekomen. Aan de andere kant zijn er ook veel mensen afgehaakt of inmiddels coronamoe. Maar de veranderingen gaan door. We kunnen niet stilstaan.’
Toos: ‘Aan begin heb ik gedacht hier komen we veel sterker uit, maar ik zit nu op zo’n punt… sommige collega’s zijn nadat het rustiger werd uitgeput of omgevallen. Wat ook speelt is dat we vóór corona in relatieve rust ons ding konden doen. Nu vindt iedereen wat van ons vak. Het werkveld is complexer geworden en dat is echt een uitdaging.’ Carlijn: ‘Ik denk juist wel dat externen ons ook veel kunnen brengen. Ze leren ons dingen op andere fronten, dat gaat ons zeker sterker maken. Maar het is wel heel hard werken. Juist ook omdat er veel geld beschikbaar is vanuit de VIP-programma’s – de Versterking infectieziekten en pandemische paraatheid GGD’en. Dat is superfijn, maar tegelijkertijd geeft het ons een grote verantwoordelijkheid. We moeten nog heel veel doen. Dat terwijl we zware jaren achter de rug hebben.’
Wat zijn jullie verwachtingen voor de komende jaren?
Nienke: ‘Alles bij elkaar zie ik wel meer kansen voor het vak. Vraag me over vijf jaar nog eens of het gelukt is om die te verzilveren. Op zich word ik heel blij van de dynamiek die er nu is. Er is veel in beweging, dat is positief. En er is geld. Daardoor hebben we mogelijkheden om meer te doen. Vóór corona waren de budgetten zo karig dat het soms niet lukte om het reguliere werk te doen. We kunnen nu méér.’
Toos: ‘Niet: doen we de dingen goed, maar doen we de goede dingen. Bereiken we de juiste doelgroepen? Het is mooi om in je kantoor te werken aan de gouden randjes, maar geven we elk euro wel op de juiste manier uit?’ Carlijn: ‘We kennen nu beter onze sterke en zwakke punten. De komende tijd moeten we daarmee aan de slag: ik zie mezelf als een soort ambassadeur vanuit de coronaorganisatie. Wij hebben veel geleerd in de afgelopen jaren. Ik hoop dat wij onze ervaringen mee kunnen nemen naar de reguliere organisatie.’
En waar moet het uiteindelijk naartoe?
Toos: ‘We willen veel meer naar een bovenregionale samenwerking en een lokale uitvoering. Dat maakt ons bij een crisis sterker. Omdat we vroeger alles zelf mochten regelen, déden we ook alles zelf en voelden we ons overal verantwoordelijk voor. We moeten nu kritisch bekijken hoe ons vakgebied eruitziet. Waar zijn we wel van en waar niet? Hoe moeten we ons organiseren?’
Nienke: ‘Het goede nieuws is dat de instroom van artsen voor de opleidingen Maatschappij en Gezondheid veel hoger is geworden. Ik ben trots op de positie die we met ons vak ingenomen hebben. Ik zie steeds meer medisch managers en medisch adviseurs bij GGD’en. Mensen raken er steeds meer van doordrongen dat je professionals met een medische achtergrond bij het beleid moet betrekken. Soms hebben we in de afgelopen jaren tegen heug en meug samengewerkt. En sommige relaties blijven gespannen. Dat voelt wel eens kwetsbaar. Maar we praten inmiddels op de juiste posities en aan de juiste tafels mee. Daar wordt de publieke gezondheid uiteindelijk ook beter van.’’
Wat zal je van de afgelopen jaren altijd bijblijven?
Nienke: ‘De dynamiek, het hoge tempo. Alles was mogelijk, alles ging snel. Ook zaken waar we normaal weken of maanden over deden.’ Toos: ‘Na corona moest ik echt weer leren om rustig een artikel te lezen. Ik had een paar jaar zo hoog in de adrenaline gezeten dat ik alleen nog maar teksten aan het ‘scannen’ was. Dat hoefde ineens niet meer. Ik kon weer rustig ademhalen.’
Carlijn: ‘Ik denk nog vaak terug aan het begin van de coronaperiode. Bij de GGD waren we al megadruk bezig met het coronavirus. En ik herinner me dat ik op een gegeven moment op het schoolplein stond. Het was prachtig weer, de zon scheen, de bloemetjes kwamen op, er leek niks aan de hand. Dat verschil was zo surrealistisch.’
Nienke: ‘Zo’n soort beeld heb ik ook: op een zonnige vrijdag – het was mijn vrije dag – fietste ik met mijn dochter naar de stad. Op een gegeven moment werd ik plotseling bij een overleg ingebeld. Ik ben maar in een hoekje gaan staan, zodat niet de hele stad kon meeluisteren. En ondertussen voerde ik rozijntjes aan mijn dochter om haar een beetje rustig te houden. Ik heb zo een half uur staan vergaderen.’
Toos: ‘Ik weet nog goed dat ik over een lege snelweg naar Bilthoven reed. Op de matrixborden stond: Blijf thuis. Ik dacht: ‘Zit ik in een film? Is dit een oefening?’ Ik kon bijna niet geloven dat het echt was. Maar dat was het wel.’
Sterker en beter
'Werken aan de publieke gezondheid is meer dan regels volgen'